3. Rimpels op de Vijver

Wie heeft welke bevoegdheid?

Er waren drie stafleden aan de slag: Dirk De Valckenaere, Jan Aerts en Raoul Coorens. Een samenwerking tussen deze drie stafleden was uiterst belangrijk. Hoe werkte dit triumviraat?

Jan Aerts was als directeur verantwoordelijk voor de uitbating van het centrum, het onthaal van groepen, de verzorging van de public relations, het organiseren van de permanentie, de vrijwilligersplanning en de opmaak van een promotiefolder. Waarschijnlijk werd ook verwacht dat hij nadacht over een aantal inhoudelijke thema’s. Hij werkte onder de verantwoordelijkheid van Karel Peeters, want die was voorzitter van de Raad van Bestuur.

Dirk De Valckenaere was algemeen secretaris en coördineerde de planning van de infrastructuur en de uitvoering ervan op het terrein. Hij werkte dus eveneens onder de verantwoordelijkheid van Karel Peeters, bestuursdirecteur van het Bestuur voor Jeugdvorming.

Men zou denken, dat is duidelijk, ze werken voor dezelfde man. Maar eigenlijk opereerden ze naast elkaar, elk met eigen bevoegdheden. Jammer, want er was een gemeenschappelijke visie nodig om de Hoge Rielen op een degelijke manier te doen ontwikkelen.

Raoul Coorens was hoofd van de administratie van de Hoge Rielen en moest samenwerken met Jan Aerts. In de praktijk was hij eerder medewerker van Dirk De Valckenaere.

De mayonaise tussen Jan Aerts en Dirk De Valckenaere pakte niet. Zij hadden een andere achtergrond: Jan kwam uit de katholieke Chiro en Dirk uit de vrijzinnige FOS - Federatie Open Scouting. Naast dat belangrijke verschil gingen hun wegen ook totaal de tegengestelde kant op qua stijl en pedagogische visie.(GV)

Het is geen toeval dat mensen die heel erg verschilden van visie, stijl en achtergrond op de Hoge Rielen moesten samenwerken. De politieke verhoudingen, toch een uiting van verschil in visie en stijl, werden doorgetrokken bij de aanwerving van personeelsleden. Zeker waar het over management gaat, kan dit faliekant aflopen. Gesprekken in de Algemene Vergadering over deze haperende samenwerking raakten al snel vertroebeld doordat de ‘eigen’ kandidaat werd beschermd. De competenties van de betrokkenen, waarover het eigenlijk had moeten gaan, kwamen te weinig aan bod. In de beginperiode van de toepassing van de cultuurpactwet was er een sterke reflex om geen enkele partij tekort te doen en alle evenwichten te bewaren. De conflicten sluimerden onder een deken van afspraken, maar ze verdwenen niet. Na 6 maanden werking, met veel nieuwsgierige positieve verwachtingen, eindigde 1977 in grote twijfel.
Had men de implicaties van de raming over het aantal verblijvers uit de studie van Mens en Ruimte - 5.000 per dag - goed ingeschat?

De uitbouw van de winkel als een kleine ‘Makro’ kan men in die context situeren. Die bleek niet te voldoen aan de verwachtingen van het jeugdwerk en in die zin is “de winkel” metafoor voor wat er misliep: De Valckenaere volgde de studie van Mens en Ruimte en pakte het groots aan, terwijl Aerts veel voorzichtiger en bescheidener te werk wilde gaan. De uiting van die tegenstrijdigheden zag men op het terrein en in hun gedrag. Jan Aerts werd geprezen om zijn quasi pastorale aanpak, maar het was ook zijn groot tekort. Dirk De Valckenaere werd geprezen om zijn managersaanpak, maar ook die werd uiteindelijk afgewezen. Op de Hoge Rielen konden deze twee niet tot een gezamenlijke aanpak komen. Overigens gaven de bestuursorganen evenmin duidelijke directieven.

Op de uitbouw en planning van het centrum kreeg ik geen vat; het was mijn bevoegdheid ook niet. Ik heb niet het gevoel gehad dat er een instantie was (Raad van Bestuur, Algemene Vergadering) die me ten volle steunde. Het was een heel moeilijke samenwerking. Ik werd daar in een ‘wespennest’ gedropt, met blijkbaar de verwachting om onuitgesproken zaken recht te trekken. Dirk De Valckenaere was daar ‘dé man’ en ik denk dat men van mij verwacht heeft om daar boven te staan. Ik heb het daar met Karel Peeters over gehad. Het was de bedoeling om de ‘macht’ van Dirk aan banden te leggen, maar de Raad van Bestuur en de Algemene Vergadering hebben dat niet gekund.(JA)

Dat Jan Aerts het woord ‘macht’ in de mond neemt, was niet toevallig. Als de bevoegdheden onduidelijk zijn - en dat waren ze[1] - dan komt macht in de plaats. Aerts en De Valckenaere trokken eerder naast, dan met elkaar op.

Het was een soort van gewapende vrede, met de klemtoon op gewapend. (GV)

Raoul Coorens, de derde ‘in charge’, had ervoor gezorgd dat Roger Rosseel[2] als tijdelijke medewerker voor de winkel werd aangetrokken. Maar de goede man dacht een supermarkt te moeten runnen waar elke groep op het domein wel naartoe zou moeten komen, want de koffers van de wagens die het domein opreden, werden gecontroleerd op voedingsmiddelen. Jeugdleiders of hun kookploegen hielden niet van dit soort concentratiekamppraktijken en waren creatief genoeg om binnen te smokkelen wat ze wilden binnensmokkelen. Een gat in de omheining was bijvoorbeeld snel gemaakt.

Hoe verder het jaar 1977 verstrijkt, hoe meer de stemming op de Algemene Vergadering eronder lijdt. Het gekissebis over de benoeming van de directeur spreekt boekdelen. De grootschalige aanpak van De Valckenaere krijgt van langsom minder steun vanuit de grootste gebruikersgroep, het katholieke jeugdwerk. De jonge jeugdwerkers die op hun eigenheid staan en voor het eerst in een politiek gemengde context werken, laten van zich horen in de Algemene Vergadering. Dirk De Valckenaere is, nog meer dan Gi Mateussen voordien, het slachtoffer van de interne beeldvorming die een afwijkende aanpak afwijst. De Valckenaere droeg immers een maatpak en presenteerde zich als een vlotte manager. Sommige katholieke jeugdwerkers vreesden dat hij zichzelf in de stoel van directeur of zelfs voorzitter wilde hijsen. De verschillen in visie werden conflictueus. Karel Peeters en vele anderen die in de cultuurpactwet geloofden als hefboom om iedereen te betrekken, hadden gehoopt dat de Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme hierin een voortrekkersrol zou spelen. Zij moesten vaststellen dat er obstakels opdoken. Karel Peeters had nochtans een brede toekomstvisie. Hij hoopte dat met de creatie van de Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme alle initiatieven inzake jeugdtoerisme zich onder deze koepel zouden kunnen vinden. Niet voor niets hadden het Centrum voor Jeugdtoerisme (eerder katholiek) en de Vlaamse Jeugdherbergcentrale (eerder socialistisch/pluralistisch) zitting in de Algemene Vergadering. Misschien heeft men zich een beetje vergaloppeerd, want het cultuurpact was één, de ‘verkokering’ van het jeugdwerk, zoals Herman Algoet het noemde, was twee. Met andere woorden, de Algemene dienst voor Jeugdtoerisme was een gewilde poging tot samenwerking, met dien verstande dat men er niet in slaagde los te komen van zijn eigen belangen. Dat werd vooral duidelijk bij het ontwerpen en toepassen van het personeelsbeleid. De geur van de eigen stal moest worden geroken, maar sommige geuren gaan niet zo goed samen.

[1] Op meerdere vergaderingen van de Raad van bestuur in 1977 (12/04 – 13/07 – 14/09 – 04/10 – 04/11 – 11/11) komt de bevoegdheidsverdeling ter sprake.
[2] Roger Rosseel was werkzaam op de camping Floreal (een centrum voor sociaal toerisme van socialistische signatuur).













































 

Make a Free Website with Yola.