2. een nieuwe Lente, een nieuw Jeugdcentrum




 

Waer bestu bleven?

Het is opvallend dat in de interviews vele thema’s aan bod komen, vele actoren worden vernoemd. Alleen over de natuur wordt er niet zoveel gesproken. Natuurlijk vermeldden Karel Peeters en Paul De Broe de prachtige natuur op het domein en daarvoor vertrouwden ze op het Bestuur van Waters en Bossen, maar hun eerste zorg lag bij het op poten zetten van het bestuur voor het domein. Karel Peeters was wel de voorzitter van de commissie Waters en Bossen (daarna 'Agentschap voor Natuur en Bos'). Ook in die commissie hield Karel Peeters de pen vast om afspraken te maken. De bossen waren nooit echt onderhouden. Vele percelen waren niet gekapt, met als gevolg dat er massaal veel dunne, dicht bij elkaar groeiende bomen stonden, héél brandgevaarlijk. 

De bossen van de Hoge Rielen waren toen niet zo doorzichtig als nu. Het leek eerder op een oerwoud. Wat hebben we geruimd! De eerste opdracht bestond erin alle dode takken te verwijderen en hangende takken te kappen. Dagen, weken en maanden was dat onze bezigheid. We hadden geen enkele bescherming en moesten in weer en wind ons 'bokes' opeten, midden in de natuur, met de rug tegen een boom!" (RDM)

"We hadden Karel Peeters tijdens die heel hete en droge zomer van 1976 op het hart gedrukt om de droge bomen te laten kappen omdat ze een gigantisch brandgevaar vormden. Er werden bosarbeiders aangesteld (Louis Adriaenssens, René De Meyer en Bert Van Doninck) om dat werk op te knappen. Die bomen werden omgezaagd en bleven liggen.[1](JD)

En er waren de blusputten: betonnen kuipen die door de Engelsen blijkbaar waren gemaakt om overal bluswater ter beschikking te hebben. Een ree die in zo’n kuip terechtkwam, geraakte er niet meer uit, en dat is gebeurd. Al snel werden de waterkuipen met een draad omheind, want ook voor kinderen was het gevaarlijk. 
Het beheer van de natuur gebeurde incidenteel, op basis van losse ideeën. Zo had Karel Peeters gevraagd om aanplantingen te doen zoals abeel (of populier) en nog andere boomsoorten die daar niet voorkwamen. Waters en Bossen was daar niet gelukkig mee, maar toch gebeurde het, zij het met mondjesmaat. Aan Paviljoen 10 kan je daar vandaag nog altijd de restanten van zien: enkele godvergeten coniferen. Wat voor de infrastructuur gold, bleek ook voor de natuur op de Hoge Rielen: een grondige studie of planning was er nog niet. Zo was er een probleem met sommige kampeergronden, zoals blijkt uit onderstaand verhaal:

"We zagen dat ze aan de vallei van de Rul vijf kampeerterreinen naast elkaar gingen inplannen en wij zegden dan: "Zouden jullie dat wel doen, want dat loopt hier soms onder water". Maar we kregen als antwoord: "Er is hier toch een gracht, dat zal dan wel meevallen zeker?" De eerste keer dat ik er een groep zag kamperen, stond alles onder water (lacht)." (JD) 

Deze anekdote illustreert dat de kar voor het paard werd gespannen omdat men de complexiteit van het domein onvoldoende inschatte. 
De firma OASE kreeg de opdracht om de waterleiding met alle aansluitingspunten op de kampeergronden te realiseren. In opdracht van Dirk De Valckenaere hadden de bosarbeiders reeds in maart en april 1976 moeten bepalen waar vierentwintig kampeerterreinen moesten komen. Zoals Jef Diels en ook René De Meyer getuigden, is later gebleken dat een aantal kampeergronden niet op de geschikte plaats lagen. 

De natuur is een samenhang van evenwichten of …van onevenwichten. Er was een overpopulatie aan konijnen door het ontbreken van natuurlijke vijanden die de jaren voordien misschien waren gestroopt of geschoten. 
Om het domein avontuurlijk te maken, wilde men het eerder monotone bomenbestand van dennen (75%) op de Hoge Rielen diversifiëren door het aanplanten van loofbomen. Men rekende erop dat het zaad van de aangeplante bomen zich later zou verspreiden. Dat was zeker een goed idee om het brandgevaar te beperken, maar wat was aangeplant, werd snel afgeknaagd door de konijnen. Dus deed men een beschermnetje rond de jonge boompjes. Deze netjes vond men jaren later nog overal terug. Wellicht kwamen ze van pas bij het organiseren van bosspelen of het maken van 'kampen'. De arme Kempengrond was echter niet zo geschikt voor loofhout. Door deze eerste ervaringen met de natuur, die nooit buigzaam is op korte termijn, werd men er zich van bewust dat een meer planmatige aanpak nodig was. Tot die er kwam, ging men eerder proefondervindelijk te werk. 

De relaties tussen de Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme en Waters en Bossen (nu 'Agentschap Natuur en Bos') werden langzamerhand wel duidelijker. Het samenspel tussen het personeel van Waters en Bossen (houtvester[2], boswachter, bosarbeiders) en van de Hoge Rielen, werd in de praktijk geregeld door plaatselijk overleg.

"Ik had mijn taak als boswachter op de Hoge Rielen zoals in mijn andere gebieden. Mijn richtlijnen kwamen van de houtvester. Natuurlijk moest ik op de Hoge Rielen rekening houden met de specifieke bestemming als jeugdcentrum en in de praktijk viel dat heel goed mee. Ik kende de leefregels, die toen eenvoudiger waren dan nu.[3] 
Regelmatig was er ook de houtverkoop. Je moet je dat dan voorstellen: de ontvanger van de gelden van die houtverkoop moest met zijn inkomsten in het pikkedonker zijn buit in veiligheid brengen, want in die tijd moesten we nog 'op den tast' onze weg vinden; in de winter was het vroeg donker en verlichting was er niet." (JD) 

Na verloop van tijd werd er een conventie opgesteld tussen Cultuur en Waters en Bossen om de rechten en plichten van de actoren inzake beheer vast te leggen. Ook hier zette Karel Peeters zich aan het juridisch schrijfwerk, maar in de beginjaren (1978-1981) werden de acties inzake natuurbeheer door de Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme zelf ondernomen. Gezien de krappe financiële situatie van ADJ werd de opbrengst van de houtverkoop bijvoorbeeld gebruikt om gordijnen aan te kopen voor de paviljoenen. Die houtverkoop, in de beginjaren dus door ADJ zelf georganiseerd, werd vanaf 1980 overgenomen door Waters en Bossen. Er werd ook werk gemaakt van het opstellen van een bedrijfsregeling. Daardoor kon een globaal plan voor het beheer van de natuur voor twintig jaar worden uitgewerkt. Ook Waters en Bossen werkte blijkbaar met schaarse middelen: voor het opstellen van de eerste bedrijfsregeling maakte men gebruik van het statuut van tewerkgestelde werkloze. Zo zette men Isabelle Vertriest[4], de latere volksvertegenwoordiger van AGALEV, aan het werk. Het was een eerste planmatige aanpak van de natuur op de Hoge Rielen, met ingekleurde percelen die de verschillende soorten biotopen voorstelden en een kalender voor de dunningen[5].

Dat was een dun boekje als je dat vergelijkt met de nieuwe bedrijfsregeling van 2010. Ook toen werd ernaar gestreefd om het naaldhout te verminderen en het loofhout te doen toenemen." (JD)

Isabelle Vertriest ontwierp trouwens ook het eerste educatief programma: een georganiseerde boswandeling. Vele scholen hebben die interactieve tocht door de natuur gemaakt en vroegen om meer van dergelijke activiteiten. Veel later zou dit soort van vragen de aanleiding zijn om een educatieve dienst op te richten. 

De bedrijfsregeling zal na de eerste twintig jaar, waarvoor ze was bedoeld, nog meer dan tien jaar worden voortgezet. In 1999 zal de Hoge Rielen op zoek gaan naar een globale, geïntegreerde visie voor het domein: het masterplan. De nieuwe bedrijfsregeling waar Jef Diels het over had, zal dan helemaal sporen met de globale visie[5].

[1] Dit gebeurde zeer bewust omdat op dode bomen allerlei ontwikkelingen ontstaan die de biodiversiteit ten goede komen; al kan niet worden ontkend dat het volledig ruimen van omgezaagde bomen de brandveiligheid zeker zou hebben verhoogd. Maar zoals altijd moet men kiezen, liefst vanuit een visie en die was er nog niet op globaal vlak, wel al op dit onderdeel.

[2] De houtvester is verantwoordelijk voor de natuur in een deel van de provincie. In de nieuwe structuur van het ANB (Agentschap Natuur en Bos) is dat de regiobeheerder.

[3] De toenemende regelgeving binnen de Vlaamse Gemeenschap had ook zijn gevolgen voor het dagelijkse leven op de Hoge Rielen. Enkele voorbeelden: de doorgang voor passanten moest precies worden afgesproken; de plonsvijver werd een gereglementeerde zwemvijver; de inrichting en het gebruik van kampvuurplaatsen moesten heel precies geregeld worden enz.

[4] Isabelle Vertriest was landbouwkundig ingenieur.

[5] Een dunning is een selectieve kapping die wordt uitgevoerd om de resterende bomen, diegene die het meest gewenst zijn, meer ruimte te geven.

Make a Free Website with Yola.