2. een nieuwe Lente, een nieuw Jeugdcentrum




 

 Sanitair blok

 




























Paviljoen 1 

Bouwen is vermenigvuldigen

Maar hoe zou men de infrastructurele realisatie van het domein, waarvan men zei dat het 'het grootste van West-Europa' was, aanpakken? Men deed een beroep op de Regie van de Gebouwen. Architect Edgard Wollaert had tussen 1976 en 1977 op het kabinet van Cultuur gewerkt als adviseur van Rika De Backer en leek dus de geknipte persoon om zich met dit project in te laten. Zoals Karel Peeters herhaaldelijk aangaf: "Je moet wat geluk hebben”. Edgard Wollaert zette zijn zinnen op dit project. Bovendien kon hij samenwerken met aannemer Roger Borgmans uit Vosselaar. Dat die twee, samen met opzichter Hendrickx, goed overeen kwamen, deed hier en daar wel eens wenkbrauwen fronsen. Werken voor de staat was een welgekomen opdracht die echter door nogal wat procedures (openbare aanbesteding / wetgevende bepalingen) werd bemoeilijkt. En dan leek dat daar op BAD 3 allemaal zo vlot te gaan?

"Edgard Wollaert en aannemer Borgmans: die konden heel goed samen werken. Maar er was geen sprake van corruptie. Het is niet omdat je op een dynamische manier gestalte probeert te geven aan een project, dat er gesjoemeld wordt. Een poging tot omkoping heb ik nooit genoteerd, al kreeg ik van Borgmans met nieuwjaar een klein kistje wijn: een algemeen gebruik." (KP) 

Maar geruchten en verdachtmakingen waren er. Als buitenstaander kon men zich inderdaad de vraag stellen of het normaal was dat steeds dezelfde aannemer de openbare aanbesteding binnenhaalde.

"Dat was eigenlijk heel normaal, want na de eerste verbouwingen wist aannemer Borgmans hoe er werd gewerkt. Hij kende de oude loodsen grondig en kon daardoor goede prijsvoorstellen indienen. Bovendien deed Borgmans alle onderhoudswerken in het district Turnhout. Hij was m.a.w. gespecialiseerd in eerder 'kleine' werken en de verbouwingen op de Hoge Rielen pasten hem heel goed. Dat hij de ene na de andere aanbesteding binnenhaalde, had dus te maken met zijn leepheid en kennis van zaken. Die twee kenmerken gingen samen: hij was leep omdat hij het lastenboek door en door kende en dat kon koppelen aan zijn vakmanschap. Zo slaagde hij erin om meerdere aanbestedingen te verwerven. Hij dacht ook mee met de ontwerpers om oplossingen voor te stellen. Wij werkten graag met hem, want hij was soepel, tot veel bereid en had goede stielmensen. Je moet beseffen: verbouwen is een specialiteit op zich. Ook al moesten we in die tijd vele details uitwerken. Bij een verbouwingsproject zoals op de Hoge Rielen, moet er tijdens de uitvoering nog veel bedisseld worden. Borgmans was daar volop toe bereid. Door de soepelheid van de aannemer konden we creatiever te werk gaan en dat vond ik schitterend." (EW) 

Er werden inderdaad nooit ongeregeldheden vastgesteld, al is er later (1980) een onderzoek geweest door het Hoog Comité van Toezicht, wellicht als gevolg van aantijgingen van concurrerende aannemers die een aanbesteding hadden gemist. 

"Ja, maar ik kende mijn job en de regels van de openbare aanbesteding en we hebben alles herrekend op basis van de eenheidsprijzen van de aanbesteding. En we konden dat bewijzen! Met het volume aan hout dat we over hadden (door Paviljoen 9 te maken i.p.v. Paviljoen 9/10) hebben we nieuwe houten bedden gemaakt die niet waren voorzien. Daarmee was de kous af. We hadden natuurlijk ook wel een uitstekende toezichter, 'Franske' Belmans, die alles nauwgezet had bijgehouden. Een prima kerel daar ter plaatse. Hoe leep Borgmans ook zou zijn, Franske zou hij niet in de luren hebben gelegd!" (EW)

Het moet gezegd: de snelheid waarmee de eerste loodsen werden verbouwd en kampeergronden van sanitair werden voorzien, was verbazend, zeker als je weet dat de gewone procedure van openbare aanbestedingen diende te worden gevolgd. Daarbij moest men omstandige plannen tekenen, opmetingen en materiaalbeschrijving precies uitvlooien. De Administratie van de Regie was niet min en de Inspectie van Financiën evenmin!

Roger Borgmans was de eerste aannemer die aan de slag ging op de Hoge Rielen en daar ook vele jaren bleef. Hij getuigt: "Ik had de openbare aanbesteding op het onderhoud van de overheidsgebouwen in de regio Turnhout. Dat was een contract van 7 jaar. Twee hele dikke boeken bevatten beschreven bestekken van elke mogelijke onderhoudspost. Het is dàt contract dat werd gebruikt om de verbouwingen en aanpassingen op de Hoge Rielen te realiseren. Dat is ook de reden waarom ik als aannemer zo lang aan het werk ben gebleven op de Hoge Rielen. Ook de aanbesteding voor volgende periode van dat onderhoudscontract werd mij toegewezen."
 (RB)

Men maakte al snel de omschakeling van een puur jeugdkampeer- en bivakkeercentrum naar een domein waar ook vormingscursussen konden plaatsvinden en schoolgroepen terecht zouden kunnen en dat het hele jaar door.
Die verbreding van doelgroepen was een snelle koersaanpassing. Op zich ook logisch: een dergelijk domein slechts twee à drie maanden laten gebruiken, zou een verspilling van geïnvesteerde middelen zijn geweest. Maar of bij die omschakeling ook het oorspronkelijk concept grondig werd herdacht, is niet zeker. Het allereerste plan was om drie types van paviljoenen te ontwikkelen en die te vermenigvuldigen totdat men het aantal van … 5000 dagverblijvers [1] kon herbergen.

"Ik ga u vertellen van waar dat kwam. In die tijd was er op de Regie een strekking om met vaste planontwerpen te werken die overal gebruikt zouden kunnen worden. Denk aan scholenbouw, de gendarmeries, wegen ook. Dat was een idee van De Graeve, directeur-generaal van de Regie der Gebouwen (professor aan de universiteit van Gent), een knappe gast. Hij had een methodiek op punt gezet die enerzijds rationeel werk bevorderde en anderzijds kostenbesparend was. Een muur met onderbreking metsen, kostte meer dan een rechte muur. Hij streefde naar 'normalisatie', d.w.z. hij bepaalde de afmetingen van een baksteen, nu is dat 19 cm met een voeg van 1 cm = 20 cm, zodat alles een meervoud van 10 zou worden; vroeger was een baksteen 18 cm, begrijp je? Die methodiek was er bij ons ingeperst, dat moest zo. En voor het jeugdcentrum waren er geen grote budgetten voorzien. Door met drie types van paviljoenen te werken en die dan te herhalen, konden we goedkoop werken en gingen we snel vooruit. Wanneer ik na al die jaren nog af en toe op de Hoge Rielen kom, blijf ik nog steeds uitermate fier over de prestatie die we in nauwe samenwerking mochten verwezenlijken. Ik heb de Hoge Rielen in de bovenste lade van mijn herinneringen liggen! (EW)

Die drie types kunnen kort beschreven worden als volgt: 

Type 1: verbouwing van een loods van 13 x 30 m tot een paviljoen met 70 bedden in 4 slaapzalen, een EHBO-kamer met stapelbed, een keuken, een eetzaal en een dagzaal. Het sanitair werd apart en los van het paviljoen gebouwd en was identiek aan het sanitair dat op elke kampeergrond was voorzien. 

Type 2: verbouwing van een loods van 13 x 30 m tot een dubbelpaviljoen waarbij de oude loods in twee werd gedeeld om er twee identieke paviljoenen van te maken met telkens een keuken, een slaapzaal met 30 bedden, een EHBO- kamer met stapelbed en een dagzaal. Het sanitair gebouw voor deze beide paviljoenen werd eveneens apart en los van de verbouwde loods gebouwd. 

Type 3: verbouwing van een loods van 13 x 30 m tot een paviljoen met 50 bedden in 4 slaapzalen, een EHBO-kamer met stapelbed, een keuken, een eetzaal en een dagzaal. Het sanitair werd deze keer geïntegreerd en had een minimale aanpassing voor rolstoelgebruikers. 

Na de verbreding van doelgroepen heeft men een vierde type getekend, een verbeterd type 2. Deze keer zou het sanitair in het gebouw worden geïntegreerd. Binnen het jeugdwerk was er in die tijd een groeiende aandacht om elke nieuwe infrastructuur aan te passen voor mensen met een beperking. Toen later de plannen voor dit vierde type werden gerealiseerd, zou in één van de twee dubbelpaviljoenen nog in extremis aanpassingen worden uitgevoerd zodat telkens één toilet toegankelijk werd gemaakt voor rolstoelgebruikers.

De doelstellingen van ADJ waren dan wel bepaald in de beheersovereenkomst tussen de overheid en de Algemene Dienst voor Jeugdtoerisme: een centrum om te kamperen en bivakkeren en de mogelijkheid om te vergaderen, kadervorming te organiseren en feestjes te houden, maar die opsomming leverde geen doordacht plan voor infrastructuur. Een gedragen visie op architectuur was er niet. De oriëntaties van de studie van MENS EN RUIMTE werden wel gebruikt om de eerste verbouwing van de (oude) loodsen aan te vatten. Bijkomend kon het jeugdwerk zijn prioriteiten formuleren. Dat men zoveel als mogelijk de oude loodsen wilde gebruiken, lag voor de hand. Omdat men in de allereerste periode vooral dacht aan zomergebruik, was dat wellicht de meest economische aanpak. Wollaert probeerde ook zoveel als mogelijk materiaal te recupereren, wat vooral resulteerde in het respecteren van de afmetingen van de loodsen, ongeacht de capaciteit die men wilde bereiken. Later zou dit een vergissing blijken. Paviljoen 1, dat al eind 1977 klaar was, had een capaciteit van 70 personen. Al vlug zag men dat de ruimte daarvoor te klein was. De bedden stonden tot voorbij de opening van de deuren van de slaapzalen. 
Er waren ook twee verschillende opties in verband met de inplanting van de gebouwen op het domein. Dirk De Valckenaere wilde bijvoorbeeld het restaurant inrichten in een loods aan de zuidkant (huidig paviljoen 3), maar Karel Peeters zag het restaurant liever dichter bij de hoofdingang. Uit het verslag van de Raad van Bestuur van 4 oktober 1977 kunnen we opmaken dat er gekozen werd voor de tweede optie. 
Dat was niet het enige dispuut. Karel wilde de verblijfsgebouwen concentreren op een beperkt deel van het domein, terwijl Dirk pleitte voor een spreiding. Het is moeilijk om uit te maken hoe de beslissingen werden genomen. Af en toe kwam de Raad van Bestuur tussen inzake de infrastructuurplanning, maar gebruikelijk was dat zeker niet.

"Alles gebeurde binnen Openbare Werken, zonder enige inspraak of controle vanuit onze beleidsorganen. De aanstelling en de opdracht van De Valckenaere had tot doel hier meer doorzichtigheid te creëren. Pas later zou er beterschap komen door de oprichting van twee commissies: de commissie Infrastructuur en de commissie Waters en Bossen. Maar dan zijn we al begin jaren 80." (HA) 

Dat de Raad van Beheer zich niet expliciet kon bezighouden met het formuleren van opties inzake infrastructuur was – zoals later zal blijken – een bron van ongenoegen. Uit de evolutie blijkt wel dat Karel Peeters het laatste woord had. Wellicht was dit mee de voedingsbodem van het conflict dat later zou ontstaan. 
Uit het rapport dat op de Raad van Bestuur onmiddellijk na de eerste zomer (25 augustus 1977) werd besproken, klinkt grote tevredenheid over de infrastructuur. Al zijn er kanttekeningen: 

"Het was een prachtig domein met degelijke gebouwen, al viel ik wel achterover toen ik de kostprijs van een sanitair blok hoorde. De verblijvers waren echter zeer tevreden." (JA) 

De kostprijs van de verbouwingen was natuurlijk afhankelijk van de visie die men had op de kwaliteit die men verwachtte. Bij de vergelijking die het jeugdwerk wel eens maakte met de eigen infrastructuur, vergat men dat als de overheid bouwt er veel meer normen en procedures moeten gevolgd worden. Alleen al de regels van openbare aanbesteding maken een groot verschil. Wie privé bouwt kan op een creatievere manier de kosten drukken bv. door familie en vrienden in te schakelen. Karel Peeters was niet ongevoelig voor de kritiek dat het allemaal nogal duur was en Dirk De Valckenaere wilde ook wel andere bouwconcepten uitproberen. Beiden kenden Jacques Vitse, de legendarische en voortvarende commissaris-generaal van het Commissariaat voor Toerisme, die een niet onaanzienlijk budget beheerde waarbij ook het jeugdtoerisme soms in de prijzen viel. Het was door zijn toedoen dat er eind 1977 begonnen werd met de bouw van een jeugdhotel. Financier was niet het Ministerie van Cultuur, maar het Commissariaat-Generaal voor Toerisme. Het nieuwe jeugdhotel zou een voorbeeld worden van de nieuwe wijze van bouwen: ‘low budget’ was het toverwoord. Karel zei daarover ooit: "Nu zie je dat de overheid ook veel goedkoper kan bouwen dan wat we gewend zijn met de Regie der Gebouwen!" Achteraf zou blijken dat ‘low budget’ ook stond voor een gebrekkige afwerking. Het jeugdhotel, later paviljoen 17 genoemd, was qua concept best leuk (een gebouw met 70 bedden, in kamers voor 4, voor 2 of zelfs voor 1 persoon). Wat betreft het materiaal en de bouwkunde, was het niet doordacht en absoluut geen succes. Zo werd een nieuwe bouwsteen gebruikt, de Ytong, die niet geschikt was voor intensief gebruik en duidelijk afweek van het tot dan toe gebruikte materiaal.

Op het eerste gezicht is het verwonderlijk dat er geen uitgebouwde visie op de infrastructuur was. De verklaring daarvoor is te vinden in de omstandigheden:
(1) veel energie was besteed aan de verwerving van het domein en aan het creëren van een beheersformule waarbij de hele sector betrokken werd 
(2) het kabinet van Cultuur wilde dat het domein snel operationeel werd. 
De tijd om rustig een globale visie uit te werken, ontbrak. Het ging dan ook over een immens domein met vele aspecten waarmee men rekening moest houden: de uitgestrektheid, de natuur, het militaire karakter, de bestaande specifieke infrastructuur. Bovendien werd er in die tijd nog niet zo zorgvuldig omgesprongen met ruimtelijke ordening.

[1] Het terrein verdraagt een maximale bezetting van 5000 jongeren: Karel Peeters in Jeugdbeleid en Jeugdwerk in Vlaanderen, 1977.





























Make a Free Website with Yola.